Aantekeningen
Tijdreis door de geschiedenis van families
Aantekeningen
Treffers 201 t/m 250 van 901
# | Aantekeningen | Verbonden met |
---|---|---|
201 | Bij overlijden van Derk Hindriks ter Harkel (haar zoon) wordt ze Anna Soorman genoemd | Soorman, Anna Dirks/Derks (I462)
|
202 | Bij overlijden van dochter Antje Harms Schipper wordt in de akte de moeder Marieke Tonnis Bos genoemd. | Tonnis, Marieke (I11326)
|
203 | Bij overlijden van zoon Abraham in 1818 staat in de akte dat ze Jannetje heet | Peuselaar, Johanna/Ariaantje/Jannetje (I10217)
|
204 | Bij overlijden van zoon Jacobus Wilhelmus Grootenboer staat haar naam vermeld als Theresia Martina Nieuwveld | Nieuwveld, Frederica Martina (I6299)
|
205 | Bij overlijden van zoon Jean Bardet staat in de overlijdensakte Jean Bardet als vader genoemd. | Bardet, Pierre (I7900)
|
206 | Bij overlijden van zoon Teunis Bronsveld wordt de moeder Trijntje Groen genoemd. | van der Zwan, Trijntje Janse (I7948)
|
207 | Bij overlijden wordt aangegeven: leeftijd 31 jaar. Dat klopt niet met de geboortedatum. | Gaarning, Arend Jans (I8037)
|
208 | Bij overlijden: nalatende 6 kinderen | Visscher, Jantje (I9180)
|
209 | Bij overlijden: Tjaardina Cornelis Kolk | Kolk, Tjaardiena (I7432)
|
210 | Bijnaam: de Dove | Hardeman, Anthonia Petronella (I1036)
|
211 | Birth date could have been 1897. | Johnson, Ida Christina (I1597)
|
212 | Birth year could have been 1895 | Terhark, Martha (I3233)
|
213 | Birthdate could have been April 30, 1910 | Terhark, George (I3086)
|
214 | Bladerend in Google kwam ik Uw website tegen en zag dat de voorouders van Gerrit Jan ten Hoopen gehuwd met Wilhelmina Stokkers bij u onbekend zijn. Ik kan U melden dat zijn hele voorouderlijn bij mij bekend is tot circa 1650. Mocht u interesse hebben, laat het dan even weten. Vriendelijke groeten, G.A. ten Hoopen t.hoopen@kpnplanet.nl | ten Hoopen, Aaltjen (I4869)
|
215 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Levend (I4870)
|
216 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Levend (I784)
|
217 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Levend (I5761)
|
218 | Born Henderik Jansen ... name changed to Henry Johnson after he came to America | Jansen, Henderik (I1596)
|
219 | Born into a Dutch sugar plantation family in Malang, on the island of Java, Indonesia, Anna immigrated to the United States with her parents George Edward Gerald von Stietz and Gerarda Cornelia Van Zijll de Jong von Stietz and newborn sister, in December 1927. Leaving behind a privileged life, while her father looked for land to settle his family, for their first 6 months, Anna and her sister "Gerry" lived in San Francisco with her mother who learned to do the domestic chores of daily living, including learning to cook and to change diapers. After running a dairy farm near Merced - where her mother learned to milk cows - the family eventually moved to Berkeley. Her mother always considered living in America "a very hard life." In her early school years, Anna's talents at playing piano and oil painting were recognized and they distinguished her throughout her life. She met her future husband, Russell Eric Wikander, in homeroom at Berkeley High School, where, to get his attention, she put out her foot and tripped him when he was walking between the rows of desks. He thought she was cute, but told her he didn't like the way she styled her hair! Anna, a mid-termer (Berkeley families may remember mid-termers), just days after the attack on Pearl Harbor, graduated from Berkeley High School. The graduation ceremony was held at the Oaks Theatre on her eighteenth birthday, December 18, 1941. Many in her class, herself and future husband included, enlisted in the armed services: many of her classmates never returned home. Anna always said that serving in the Women's Army Corps was a life changing experience. Her talents as an artist were put to great use, illustrating military brochures, and she played the piano nearly every evening at base parties. She became a lifelong coffee drinker, because in the bitter cold Iowa winters - getting up at 5am reveille - a mug of hot coffee would warm her hands. In December 1945, Anna married Russell Eric Wikander in Willimantic, Connecticut, and they eventually settled in Berkeley, California. Her husband often marveled that they ever met at all, considering the geography that separated them at birth – she in Indonesia, and he in Groton, Connecticut. Anna taught her children to play piano and each child took up a separate instrument. Holiday celebrations always included music and singing. Looking back, she regretted, while her children grew up, that she didn't set aside a room just for her artwork – maybe this would have encouraged her kids to include art in their own lives and to receive the pleasure she did from painting. A talented woman whose family meant everything to her, she was predeceased by her husband of 63 years in 2006, and her sister, Gerarda von Stietz Nelson, who died in 1967. Besides dozens of oil paintings and several pianos, Anna leaves her four children and their spouses: Russell Eric Wikander, Jr. (Maureen), Hilma Wikander Jones (Mark), Bill Wikander (Jan) and Paul Wikander (Carrie), 10 grandchildren; Mark, Erica, Madeline and Caitlin, Nathan, Steven and Sara, Linnea and Spencer, and Jonas; and 3 great grandchildren Brian, Vanessa and Jackson. Published in San Francisco Chronicle on Jan. 14, 2014 | von Stietz, Anna Paulina (I4476)
|
220 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Levend (I342)
|
221 | Both buried in Ridott Cemetery, IL | Voss, Albert L. (I3443)
|
222 | Both buried in Ridott Cemetery, IL | Terhark, Fred Albert (I3073)
|
223 | Bradley TerHark, 48, of Dakota City, Nebraska and formerly of Kanawha, Iowa, passed away Thursday, February 4, 2016 at his home. Funeral services for Brad TerHark will be held at 10:30 AM on Tuesday, February 9, 2016 at Wright Christian Reformed Church, 1730 East 130rd Street in rural Kanawha, with Pastor Joel DeBoer officiating. Visitation will be held from 2:00 PM to 4:00 PM on Sunday, February 7, 2016, at Ewing Funeral Home, 118 East 2nd Street in Kanawha, and will continue one hour prior to services at the church on Tuesday. Bradley “Bunker” Eugene TerHark was born on July 12, 1967 in Belmond, Iowa, the son of Dennis and Marilyn (Rietema) TerHark. After graduating from Kanawha High School with the class of 1985, Brad attended Dordt College in Sioux Center and graduated with a degree in graphic design in 1988. Following college, Brad worked in Orange City for K-Products, and later moved to Sioux City, where he continued his career in graphic arts. Brad had many hobbies, including collecting World War II artifacts, tinkering with electronics, and spending time with his cat, Julia. Brad is survived by his parents Dennis and Marilyn TerHark of Kanawha, Iowa; brothers Brent TerHark of Hull, Iowa, and Barry (Joni) TerHark of Mason City, Iowa; nephew Ethan and niece Erin; and special friend Teresa Blume. He was preceded in death by his grandparents Tom and Verle TerHark, and Art and Henrietta Rietema. | Terhark, Bradley Eugene (I6172)
|
224 | Brg: Jan Aaldriks en Wendel Poppens, zwager en zuster; Tiapke Poppens, broer; Hanno Pieters en Eltjen Andreas, oom en aangetrouwde tante; Pieter Hannes, neef; Tjark Bonnekes, halve neef. Br: Jurjen Pieters en Elijsabeth Berents, vader en stiefmoeder; Anja Jurjens, zuster; Rutgert Fokkes en Eltjen Derks, aangetrouwde oom en tante; Hanno Pieters en Eltjen Andreas, oom en aangetrouwde tante; Pieter Hannes, neef; | Gezin F3148
|
225 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Levend (29624893)
|
226 | Bron Heleen: voorouder de Lange rond 1752 in Denemarken in adelstand (erfelijk) verheven. Heeft zich toen 'de Lange van Bergen' genoemd. Achternaam nog punt van discussie, adelschap niet . | de Lange, Helene Agatha (I1854)
|
227 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Levend (I2101)
|
228 | bron: Hans en Heleen Koppe | Koppe, Jan Gijsbertus (I1739)
|
229 | bron: Hans en Heleen Koppe | Glasius, Betsy Hendrika (I775)
|
230 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Levend (I2419)
|
231 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Levend (I2418)
|
232 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Levend (I2417)
|
233 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Levend (I2416)
|
234 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Levend (I2415)
|
235 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Levend (I2413)
|
236 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Levend (I2209)
|
237 | bron: Het Hardeman Boek | Hardeman, Willem Frederik Karel (I1038)
|
238 | bron: Het Hardeman Boek | Hardeman, Jacob Carel (I1002)
|
239 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Levend (I496)
|
240 | bron: Het Hardeman Boek | Bunt, Cornelis Reyerse (I334)
|
241 | bron: Het Hardeman Boek | Bunt, Huijbertje Cornelissen (I333)
|
242 | Bron: https://brabantsegesneuvelden.nl/persoon/jhrir-maarten-reuchlin-rotterdam-1911 jhr.ir. Maarten Reuchlin 1911 - 1944 Maarten wordt geboren op 3 februari 1911 in Rotterdam als zoon en jongste van de drie kinderen van Agatha Maria Elink Schuurman en jonkheer Johan George Reuchlin. Zijn vader, bureauchef en later directeur van de Holland-Amerika Lijn, zou hij nooit leren kennen. In de nacht van 15 april 1912 komt George om het leven bij de scheepsramp van de RMS Titanic, als enige passagier van de drie Nederlanders aan boord. Maarten maakt na zijn schooltijd carrière bij de Philips Gloeilampenfabriek in Eindhoven als chemisch ingenieur en assistent-bedrijfsleider. Midden jaren dertig raakt hij betrokken bij een verkeersongeval met voor hem ernstige afloop. Met zijn linkerarm hangend uit het autoraam schampt hij een passerende vrachtwagen met aardappelen en loopt daarbij zeer zwaar letsel op. Als vervolgens koudvuur wordt geconstateerd, kan Maartens leven alleen nog gered worden door zijn hele linkerarm af te zetten. Sindsdien gaat hij verder door het leven met een kunstarm. Op 10 juni 1944 huwt hij Willemina Johanna Susanna (Joke) van Luttervelt uit Haarlem. Er kan weer aan de toekomst gedacht worden; enkele dagen eerder zijn de geallieerden geland in Normandië en lijkt het einde van de oorlog langzaamaan in zicht te komen. Kort voor de bevrijding van Eindhoven op 18 september dat jaar proberen de Duitsers alle goederen die voor hen nog van belang kunnen zijn voor de oorlogsinspanning af te voeren naar Duitsland. In Eindhoven bevindt zich zo een treinwagon met een grote hoeveelheid wolfraam en platina, grondstoffen voor de Philipsfabrieken. Niet alleen Maarten, maar ook Willem Jan Jonker, adjunct-commies bij de Nederlandse Spoorwegen, weet hiervan af. Om transport naar Duitsland te verhinderen, rangeren ze de wagon achter het slachthuis in de Celebesstraat en saboteren zowel de rails als de wagon. De Duitsers vinden de ‘ondergedoken wagon’ echter en sturen deze na herstel van de schade naar Duitsland. Vanwege zijn handicap springt Maarten bij Willem, nog in NS-uniform, achterop een tandem en gaat achter de rooftrein aan. Bij de controlepost in Griendtsveen wordt het tweetal gearresteerd op verdenking van spionage. Dat Willem zijn uniform nog aanheeft, wordt met name verdacht gevonden. Ze worden opgesloten in het politiebureau in Venlo, maar Maarten weet op 13 oktober te ontsnappen. Hij laat echter zijn kunstarm in de cel achter, een verzuim dat hem uiteindelijk noodlottig wordt. Hij duikt onder in de beeldenfabriek van A. Gödden waar hij leden van de Ordedienst (OD) voor enige tijd instrueert en wijkt vervolgens uit naar een andere schuilplaats. Vanwege zijn opvallende signalement zijn de Duitsers hem echter al snel op het spoor gekomen. Op 13 november, een maand na zijn ontsnapping, wordt hij opnieuw gearresteerd. Medio november 1944 (er zijn meerdere, mogelijke datums bekend) worden Maarten en Willem bij een bomtrechter op het terrein van vliegveld Venlo aan de Toeperweg gefusilleerd door de Maastrichtse Sicherheitspolizei-agenten Conrad en Nitsch. Volgens ooggetuigen is Maarten niet meteen dood, maar de agenten weigeren hem een genadeschot te geven en laten de kuil waarin hij ligt met de levenloze Willem alsnog dichtgooien. Hij is 33 jaar geworden. In juli 1946 worden hun stoffelijke overschotten samen met die van twee andere gefusilleerde gevangenen, Johannes Roosjen en Gerhardus Hekman, op aanwijzingen van de inmiddels gearresteerde executeur Nitsch teruggevonden. Maarten wordt herbegraven op de Nederlands Hervormde begraafplaats Oud-Charlois in Rotterdam. In de verzetsheldenbuurt van Acht in Eindhoven is een straat aan hem opgedragen. | Reuchlin, Maarten (I2474)
|
243 | Bron: https://oorlogsgravenstichting.nl/personen/59927/frans-willem-van-hasselt Oorlogsslachtoffer Rang: sld.inf. Militair onderdeel: KNIL Levensverhaal van mijn vader Mijn vader Frans Willem van Hasselt heb ik nooit bewust gekend. Uitsluitend door middel van veel brieven, die van hem bewaard zijn gebleven, heb ik hem leren kennen en alleen daardoor heb ik dit verhaal kunnen schrijven. De cursieve teksten zijn letterlijk overgenomen uit brieven. Mijn vader stamde uit een zendingsgeslacht. Zijn grootvader J.L. van Hasselt vertrok in 1862 als jong-zendeling naar Nieuw Guinea. Daar kwam Frans J.F. van Hasselt, de vader van mijn vader, ter wereld in 1870. Op Mansinam, een eilandje voor de kust van Manokwari. Net drie jaar oud beleefde hij daar het rampjaar 1873, toen een ontzettende dysenterie-epidemie de kust en de eilanden van Nieuw Guinea teisterde. Duizenden kwamen om. Ook het gezin Van Hasselt werd getroffen door de zo gevreesde bloedloop. Het een na het andere kind stierf. Maar als door een wonder kwam kleine Frans er door heen. Hij was vijf jaar oud, toen hij met zijn ouders in 1875 naar Holland zeilde om daar zijn vorming en scholing te krijgen. Zijn ouders vertrekken na een kort verlof weer naar Nieuw Guinea en hij, vijf jaar oud, mag hen wegbrengen naar Brouwershaven, waar het zeilschip, de Indië-vaarder Salatiga klaar ligt. Maar dan moet hij afscheid nemen. Voor hoelang? Na een reis van ruim vijf maanden keert hij in 1894 gehuwd als zendeling terug naar Mansinam, waar hij na een kleine twintig jaar zijn ouders weer ontmoette. Na een zeer arbeidzaam leven keert hij, gedwongen door de gezondheidstoestand van zijn vrouw in 1932 naar Holland terug. Mijn vader kwam in 1898 op deze wereld. Ook in Manokwari. In zekere zin herhaalde de geschiedenis zich voor hem. Ook hij vertrok als vier-jarig jongetje naar Nederland. Die reis nam toen ruim twee maanden in beslag. Samen met een broertje en zijn moeder maakte hij deze reis. Van Nieuw Guinea voer men via Java om in Tandiong Priok in te schepen voor de reis naar Holland. Daar in Tandiong Priok ziet mijn vader voor het eerst in zijn leven een trein. Wat een belevenis moet zo’n reis destijds voor zo’n jochie geweest zijn. Eenmaal in Holland aangekomen breekt voor hem een moeilijke tijd aan. Zijn moeder vertrekt al weer gauw naar Nieuw Guinea, haar twee kleine zoontjes achterlatend. Wat een ongelooflijk verdriet en heimwee naar zijn ouders blijkt uit de eerste, met hanenpoten geschreven briefjes, die hij aan hen schrijft. Hij wordt opgevangen in een zendingsinternaat, in kosthuizen en bij familie. Soms met begrip, maar doorgaans met harde hand. Na zo’n kleine tien jaar komt zijn moeder weer met verlof naar Holland voor de duur van een half jaar. Het is nu voor ons in deze tijd ongelooflijk, dat zijn moeder van het bestuur van het internaat niet de toestemming krijgt om haar kinderen tijdens deze verlofperiode wekelijks te ontmoeten. Letterlijk wordt haar medegedeeld “dat wij het niet in het belang van uw kinderen achten, dat zij u wekelijks zouden bezoeken; gaarne echter zullen wij ze u eenmaal per maand, van zaterdag tot maandag, afstaan”. Mijn vader raakt door al die liefdeloosheid al vroeg verbitterd. Mocht hij ooit het voornemen hebben gehad ook op het zendingsveld werkzaam te zijn, dan verdwijnt die neiging nu wel definitief. Als jongen is hij gek op voetballen, maar krijgt op een gegeven moment te horen, dat hij dat niet meer mag doen, omdat de voetbalkameraden niet christelijk zijn. “Ofschoon het omgaan met mijn vrienden door oom B. verboden was en er voor mij strenge straffen opstonden wanneer hij mij er mee aantrof, waren juist daaronder mijn trouwste vrienden”. Hij ergert zich mateloos aan de hypocrisie van de oom en tante, waar hij twee en een half jaar woont. Hij schrijft letterlijk: De eenigste herinnering die me altijd bij zal blijven van die menschen is, dat ze met hun opvoedkunde mijn heele jeugd gewoonweg verpest hebben. Door strengheid en door me voortdurend met hel en verdoemenis bang te maken, hebben ze getracht mij in die gereformeerde omgeving op te voeden. Onnoodig te zeggen, dat ik om dien godsdienst dien oom B. en zijn gade er op na houden, net zoo veel geef, als om hun zelf”. Uit zijn brieven blijkt het naderen van een oorlog, met werkeloosheid alom. Wellicht om te ontsnappen aan de verstikkende leefsfeer doet hij moeite om werk te vinden op een boot. En dat lukt. Inmiddels is de Eerste Wereldoorlog uitgebroken. Zo komt hij ook in Engeland, waar hij verwoeste gebouwen, duizenden soldaten en matrozen, onderzeeërs en slagschepen aantreft. Hij ziet dan veel van de wereld. Zo schrijft hij onder meer over zijn vele indrukken in New York, Curaçao, Port au Prince, Barcelona en Gibraltar. Familie in Nederland leest zijn ervaringen, die op zee in die oorlogstijd niet zonder gevaar zijn. Met als gevolg, dat zijn ouders in Nieuw Guinea een verontruste brief krijgen met het bericht, dat Frans toch wel erg veel risico loopt op zee. Hij krijgt dan van zijn ouders de uitnodiging om óók naar Nieuw Guinea te komen. Die uitnodiging neemt hij aan en vestigt zich in 1915 aldaar. Hij heeft een klapperplantage in Andai. Leeft daar heel sober in en met de natuur. Wat later in 1919 zit hij op het eiland Bras, een Mapia-eiland , zo’n 300 kilometer verwijderd van Manokwari. In een brief heeft hij het over copra, dus wellicht werkt hij ook daar op een klapper-onderneming. Hij heeft het daar wat huisvesting, eten en werk aangaat goed, maar schrijft hij “daar staat tegenover, dat het hier erg eenzaam is”. Hij is dan ruim twintig jaar. Een verre van zorgeloze jeugd ligt dan achter hem. Tijdens de crisisjaren is hij twee jaar werkloos. Zelf schrijft hij daarover: “hoe ik de vloek der armoede (dien geesel waarmede eerlijke menschen veelal gekastijd worden) heb moeten voelen” Na omzwervingen komt hij terecht op een rubberplantage op Zuid Sumatra. Van begin 1925 tot het begin van de Tweede Wereldoorlog is hij als planter werkzaam op de Onderneming “Rotterdam 1” in Tandiong Karang. Dat was hard werken. “Ik ben wel goed gezond, maar ’t valt om den drommel niet mee om dag in dag uit ruim tien uren te werken met slechts twee vrije dagen per maand”. Op 18 juni 1930 trouwt hij met Ynske Jacoba Iken. Voor haar geen geringe opgave. Een slopend klimaat en eenzaamheid troef. Uit dit huwelijk worden drie kinderen geboren, twee meisjes en een jongen. In oktober 1941 krijgt hij een aanstelling als Leider voor de herregistratie en classificatie der bevolkingsrubberaanplantingen op Java en Madoera met als standplaats Soekaboemi. Het gezin kon zijn geluk niet op. Het leek haast te mooi om waar te zijn. Heerlijk klimaat, grotere plaats en de kinderen konden gewoon naar school in tegenstelling tot de situatie op Sumatra. Maar het geluk is maar van zeer korte duur. Pearl Harbor, 7 december 1941. Met daarna de opmars van de Jappen. Militair identificatieplaatje van mijn vader Mijn vader werd opgeroepen voor de Landstorm. Deze bestond naast het KNIL beroepsleger en was verplicht voor alle mannen met een Nederlands paspoort. Maart 1942 capitulatie. In Mei 1942 werd mijn vader geïnterneerd en is door de Jap tewerk gesteld aan de Dodenspoorweg in Thailand. De kennis die ik opdeed over hetgeen mijn vader aldaar is overkomen, deed ik met name op uit brieven die mijn moeder na de oorlog ontving van medegevangenen. “Elken avond kwam Uw man na appèl bij mij of ik bij hem en praatten wij over onze gezinnen, de toekomst, de a.s. bevrijding die toch ééns moest komen en over de zee. Ik geloof dat je als krijgsgevangene behoefte eraan hebt, althans je gedachten te laten reizen en trekken. En zoo praatten wij, met onze bamboepijpjes in den mond, over de zee. Was dit voor ons het symbool voor de vrijheid?” “Het voedsel was slecht. En bijkopen ging heel moeilijk en alles was razend duur. Het eten was onvoldoende en de malaria was erg. Daarom kan alleen iemand, die in dergelijke omstandigheden geweest is, waarderen wat Van Hasselt voor me deed, toen ik een zware malaria kreeg. Van de paar eieren die hij had weten te bemachtigen, bracht hij mij er een. Dat was een Christendaad, die Van Hasselt mij toen bewees. Ik behoorde niet tot zijn intiemste vrienden.” “Zijn gezondheid was uitstekend en hij was één van de weinigen, die nooit een malaria-aanval had. Zijn rustige houding, eenigszins filosofisch en zijn goed humeur waren bewonderenswaardig. Hoogstens kankerde hij eens goedmoedig over het feit, dat zij hem op zijn leeftijd nog naar zoo’n verlaten oord stuurden, in plaats van hem kalm in het basiskamp te laten”. Op 8 december 1944 kwam mijn vader om tijdens een bombardement van de geallieerden. “Bij Koetsji, ongeveer K.M. 200 gebeurde het. Zeer plotseling kwamen 3 Liberators in V-formatie uit het oerbosch dwars over de baan vliegen. Bommen schreeuwde iemand. Ik keek naar boven en zag ze in de blauwe lucht drijven. Ik vermoed, dat het er 15 tegelijk waren van 600 lbr. elk. Wie daartusschen terecht kwam heeft noch iets geweten, noch iets gevoeld.” “Eerst bij het intreden der duisternis was het afgeloopen: 70 bommen zijn geworpen en er is zeer veel gemitrailleerd. De Jap gaf ons geen lampen om gewonden te zoeken. Zij die gewond waren, konden slechts bij het licht van een kaarsje verbonden worden. Van het krijgsgevangenendetachement van 186 man zijn er 27 omgekomen”. Mijn vader ligt begraven op het Ereveld Kanchanaburi in Thailand. Op “zijn” graf rust een bronzen plaat. Hij ligt naast 26 anderen, allen omgekomen 8 december 1944 In november 2016 ontmoette ik op het Ereveld Rod Beattie. Hij was jarenlang de beheerder van het ereveld en deed ongelooflijk veel moeite om de doodsoorzaken van de gevallenen te achterhalen. Van hem vernam ik overduidelijk, dat hoewel mijn vader een eigen graf heeft, hij feitelijk in een massagraf begraven ligt. Het zij zo, maar het is goed om dat te weten. Vier maal hebben mijn vrouw en ik inmiddels zijn graf bezocht. Doordat ik hem middels al die brieven heb leren kennen, is de man me zó dierbaar geworden. Sluiten Bron: Zoon Frans van Hasselt Geplaatst door Coördinator Archief Oorlogsgravenstichting op 18 december 2017 | van Hasselt, Frans (I12546)
|
244 | Bron: https://raffia-magazine.com/2017/06/29/wilhelmina-van-hasselt-mundt-moeder-van-papoewa/ Wilhelmina van Hasselt-Mundt: Moeder van Papoewa? 29 June 2017 Door Özden Co?gun, Morgan van den Reydt en Kirsten van Kempen Op Sulawesi staat een grafsteen, opgericht door de Utrechtsche Zendingsvereeniging (UZV) in 1907 voor de ‘Moeder van Papoewa’: Wilhelmina van Hasselt-Mundt. In Europa probeerden vrouwen macht te krijgen door zich in hun maatschappelijke activiteiten als zorgzame moeders te profileren. Hetzelfde geldt voor activiteiten in de koloniën, aldus de historica Margaret Jacobs. Dit artikel toetst de motieven en praktijken van Wilhelmina van Hasselt-Mundt aan de bovengenoemde vorm van maternalisme op basis van brieven die zij tussen 1885 en 1906 aan de vrouwenhulpvereniging van de UZV schreef. Aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw was de Utrechtsche Zendingsvereeniging (UZV) actief in het noorden van Nederlands-Nieuw-Guinea, het huidige Papoea. De UZV was een protestantse organisatie die het Evangelie bracht naar de verre inwoners van het Nederlandse Rijk. Het contact leggen met de Papoea-bevolking ging voor de zendelingen niet moeiteloos. De verschillen waren immens, en ook al leerden de zendelingen vrij snel de lokale taal, het onbegrip over en weer was enorm. Een van de manieren waarmee ze dit probeerden te overbruggen was door het opkopen van tot slaaf gemaakte inheemse mensen. Hierbij ging het voornamelijk om kinderen. Het onderstaande citaat uit de brieven van Wilhelmina van Hasselt-Mundt laat deze praktijk zien: “Daar ik nu gaarne het kind hebben wilde, gaf ik het aanbeeld [sic] met eene nog kleine som erbij (…) wij noemden het kleine meisje daarom Bertha, zij is omtrent 6 jaar oud.” Dit ‘vrij’ kopen van slaven werd als liefdadigheid gezien, maar bood zendelingen naast contact met de Papoea-bevolking ook een van de weinige mogelijkheden Papoea’s te bekeren. De vrijgekochte kinderen werden verwijderd uit hun oorspronkelijke leefwereld en onderdeel van het ‘pleeggezin’ van de zendelingen. Ze werden gedoopt, kregen een christelijke naam en genoten onderwijs samen met lokale Papoea-kinderen. Bovendien werden ze ingezet bij werkzaamheden zoals bouwen, land bewerken en huishoudelijke taken. Afbeelding 1Mevrouw Van Hasselt-Mundt aan de linkerkant met waarschijnlijk een pleegkind op schoot. Haar man J.L. Van Hasselt en vermoedelijk haar dochter Martha zitten rechts naast haar. Wilhelmina van Hasselt-Mundt (1845-1907) was vanaf 1872 actief in Nederlands-Nieuw-Guinea. Van Hasselt-Mundt hertrouwde, na een eerder huwelijk met de zendeling C. F. F. Mosche, met Johannes Lodewijk van Hasselt, een Nederlandse zendeling van de UZV. Historica Iris Busschers heeft in haar onderzoek naar vrouwen in de zending laten zien dat zij binnen de UZV niet tot zendeling mochten worden opgeleid. De enige manier voor hen om binnen de vereniging actief te zijn, was als echtgenote van een zendeling. Van Hasselt-Mundt hield zich bezig met huishoudelijke taken en liturgisch onderwijs op de zendingspost in Mansinam, een eiland aan de noordkust van Nederlands-Nieuw-Guinea. Zij was ook betrokken bij het ‘vrijkopen’ van mensen. Haar echtgenoot kon door verschillende chronische kwalen zijn taken dikwijls niet uitvoeren, waardoor zij deze regelmatig overnam om de zendingspost draaiende te houden. Ze schreef veel brieven over haar werk aan de vrouwenhulpvereniging van de UZV, een groep vrouwen in Nederland die de zending in Nederlands-Nieuw-Guinea ondersteunden door geld en goederen toe te sturen. Voorname en adellijke families hadden een grote invloed in deze vereniging. In de negentiende eeuw probeerden westerse burgervrouwen met de retoriek van een ‘moederrol’ politieke zeggenschap te verkrijgen en te verdedigen. Ze beschreven hun maatschappelijke activiteiten als een vorm van moederschap. In de mannelijke publieke sfeer creëerden ze een positie waarvan zij geloofden dat mannen deze niet konden innemen. Door de ‘vrouwelijke’ werkzaamheden die moeders in de private sfeer hadden te benadrukken, beargumenteerden deze vrouwen dat de natie ook moeders nodig had. Historici zoals Francisca de Haan en Annemiek van Drenth zagen dit maternalistische feminisme vooral binnen een Europese context, maar al gauw onderkenden onderzoekers, waaronder Margaret Jacobs, de koloniale dimensies ervan. Moeder in naam van de Heer In hoeverre is deze vorm van maternalisme terug te vinden in de motieven en praktijken van Van Hasselt-Mundt? Naar aanleiding van de inscriptie op haar grafsteen lijkt het aannemelijk dat Wilhelmina van Hasselt-Mundt veel waarde hechtte aan een rol als ‘moeder’ voor de inheemse bevolking. De UZV profileerde Van Hasselt-Mundt ook op deze manier. Ze wordt in het tijdschrift van de vereniging, ‘Berigten der Utrechtsche Zendingsvereeniging’, aangeduid als ‘moeder’ van alle Papoea’s in het gebied. Dit gold zowel voor christenen als ‘heidenen’. Afbeelding 2Mevrouw Van Hasselt-Mundt is de tweede oudere vrouw van rechts. De man in het zwart is haar echtgenoot J.L. Van Hasselt, daarnaast zit hun schoondochter Wilhelmina van Hasselt-Coops. Deze ‘moederrol’ komt ook naar voren in de brieven die Van Hasselt-Mundt schreef, maar dan op een andere manier dan in het tijdschrift. Ze beschrijft zichzelf alleen als moeder ten opzichte van de christelijke kinderen in Mansinam. In onderstaand citaat sprak zij tot Louisje, een christelijk Papoeameisje: “Ik nam haar op mijn schoot, drukte haar innig aan mijn hart, en kuste en omhelsde haar, zeggende: “Ik heb je lief, Louisje, en wil zoo gaarne voor je eene moeder zijn.” Met deze troostende woorden profileerde zij zich als moeder voor een kind dat niet haar eigen was. Vrijgekochte Papoea’s en schoolgaande dorpskinderen noemde zij ‘haar kinderen’, ‘mijne meisjes’ en ‘haar Papoease’ naargelang ze voldeden aan haar christelijke eisen. Van Hasselt-Mundt schreef echter niet over zichzelf als moeder voor de ‘heidense’ Papoea’s. Zij zette zich in haar schrijven over deze groep vooral neer als ‘dienares van de Heer’. Alles wat zij deed voor de inheemse bevolking stond voor haar in het teken van het geloof. Door het Evangelie te verspreiden, geloofde Van Hasselt-Mundt dat ze de Heer een gunst bewees. Haar ‘moederrol’ is niet geheel afwezig in haar brieven, maar leek op de tweede plaats te komen. “Moge de Heer mij troosten, en mij helpen, dat ik mijne papoesche kinderen van ganschen harte moge liefhebben!” Hieruit spreekt ook enige moeite om van de Papoeakinderen te houden. Zij zag deze rol niet als een gegeven, maar als iets waar ze zich toe moest zetten en waar God haar bij moest helpen. Haar religieuze beweegredenen leken daarentegen vanzelfsprekender, zoals blijkt uit het bovenstaande citaat. Dat wil niet zeggen dat haar rol als ‘dienares van de Heer’ haar rol als ‘moeder’ uitsloot. Drukke huismoeder Bekering van de niet-christelijke bevolking stond centraal in het werk van Van Hasselt-Mundt. Achter alle taken die zij hiertoe vervulde, stak een christelijk ideaal. Gedurende haar tijd op de zendingspost in Mansinam hield zij zich bezig met het verzorgen van zieken, verrichte ze huishoudelijk werk en bezocht ze christenen. Daarnaast onderrichtte ze de Papoea’s over het Evangelie en leerde ze hen vaardigheden als naaien en zingen. Ze richtte zich in haar activiteiten zowel op kinderen als op volwassenen. Wanneer zij haar handelingen beschreef, kwam in haar retoriek dikwijls een aspect van moederschap naar voren: “Ik vond natuurlijk overvloedig werk bij mijne thuiskomst. Na zulk eene lange afwezigheid der huismoeder geeft het heel wat te doen.” Van Hasselt-Mundt beschrijft zichzelf als een ‘huismoeder’ in de uitvoering van haar bezigheden. Naast deze, in de negentiende eeuw als ‘vrouwelijk’ geziene, activiteiten nam zij ook taken van haar man Johannes Lodewijk over. Vanwege zijn chronische kwalen gaf hij regelmatig taken, met uitzondering van liturgische werkzaamheden, door aan zijn vrouw. Van Hasselt-Mundt maakte onder meer een lange reis zonder haar echtgenoot. “Ik mocht nog ruim 2 maanden langer dan mijn man met mijn lief kind samen zijn, daar met allgemeene stemmen besloten werd, dat ik in plaats van v. Hasselt onzen Berthus naar Soerabaja brengen moest, …” Van Hasselt-Mundt moest bij haar eigen kind Berthus blijven tijdens de reis naar Soerabaja. Zij benadrukte deze rol om te legitimeren dat zij bepaalde gendernormen overschreed. Ook in de volgende situatie werden dergelijke normen overschreden: “Nu vroeg hij [inheemse christen en leerling Jonathan, red.] mij, om hem de verdeling van zulken bouwplan te zeggen, en dit hebben we nu gisteren avond op ons fondament van ‘t oude huis probeert, om hem te leeren. Ik ben maar eene vrouw, al kunnen wij ook niet alleen een huis zetten, de goede Jonathan doet zijn best!” Van Hasselt-Mundt geeft hier zelf aan dat zij ‘maar eene vrouw’ is. Desondanks hielp ze Jonathan bij het maken van een bouwplan, omdat haar echtgenoot ziek was. In Nederland werd dit eerder gezien als een mannentaak. Schakels van maternalisme Margaret Jacobs en Van Drenth en de Haan bedoelen met maternalisme het inzetten van de retoriek van een ‘moederrol’ als legitimatie voor het verrichten van maatschappelijke activiteiten. Dit stelde hen op den duur in staat politieke zeggenschap te verkrijgen. Bij Van Hasselt-Mundt is deze theorie niet terug te zien. Zij was in eerste plaats een christen en gebruikte dát als legitimatie voor haar handelen ten opzichte van de Papoea’s. Dit betekent niet dat haar ‘moederrol’ betekenisloos was omdat zij deze zag als onderdeel van haar rol als zendingsvrouw. Dit moederlijke presenteerde ze echter niet als vanzelfsprekend, wat bij maternalisme wel het geval is. Wellicht had de UZV wel dergelijke motieven bij haar benoeming als ‘Moeder van Papoewa’, maar dit is niet zeker. Afbeelding 3 Haar grafsteen op het eiland Sulawesi, toenmalig Celebes. De expliciete motieven van Van Hasselt-Mundt werden beïnvloed door de vrouwenhulpvereniging die ze aanschreef en haar praktijken werden beïnvloed door de mogelijkheden in haar directe omgeving. Het verschil tussen hoe Van Hasselt-Mundt zichzelf profileerde en hoe anderen dat deden, is opvallend en anders dan verwacht. Het lijkt er op dat de activiteiten van Van Hasselt-Mundt vooral in het zendingstijdschrift als ‘moederlijk’ worden betiteld. De vrouwenhulpvereniging van de UZV had veel adellijke leden, waaronder vrouwen uit de familie Van Hogendorp. Vrouwen uit die familie waren van grote invloed op de Nederlandse vrouwenbeweging in de late negentiende eeuw. Via de vrouwenhulpvereniging van de UZV in Den Haag is dus een link te leggen naar het maternalistische feminisme in Nederland dat De Haan en Van Drenth beschrijven. De verhalen van Van Hasselt-Mundt zouden door de familie Van Hogendorp deel kunnen zijn gemaakt van een Nederlands maternalisme. Feministen konden bijvoorbeeld met UZV-artikelen over Van Hasselt-Mundt benadrukken dat vrouwen, vanwege hun ‘moederlijke aard’, belangrijke taken konden vervullen in de Nederlandse maatschappij. Daarom kan worden geconcludeerd dat het maternalisme hier geschakeld vorm krijgt: vrouwelijke zendingspraktijken in Mansinam worden in Nederland vertaald naar moederschap en kunnen uiteindelijk ingezet worden voor feministische doeleinden. Özden Co?gun, Morgan van den Reydt en Kirsten van Kempen zijn derdejaars studenten Geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Dit artikel is een bewerking van hun paper voor de cursus ‘Save the Children? Beschavingsstrategieën in Papoea Nieuw Guinea, 1850-1940’. Referenties * Busschers, I. (2015). Gendered remembrance: women in the Dutch calvinist mission and its historiography, 1900-1942. Trajecta: religie, cultuur en samenleving in de Nederlanden, 24, nr. 1, 285-308. * Drenth, A. Van en Haan, F. De (1999). The rise of caring power: Elizabeth Fry and Josephine Butler in Britain and the Netherlands. Amsterdam: Amsterdam University Press. * Jacobs, M. D. (2005). Maternal Colonialism: White Women and Indigenous Child Removal in the American West and Australia, 1880-1940. Western Historical Quarterly, 36, nr. 4, 453-476. * Het Utrechts Archief, Raad voor de Zending: Rechtsvoorgangers (1102-1), inv. Nr. 2200. | Gezin F2825
|
245 | Bron: https://www.genealogieonline.nl/wilbrink-stamboom/I0210.php | Gerritze, Maas (I11002)
|
246 | Bron: https://www.genealogieonline.nl/wilbrink-stamboom/I0210.php | Hamme, Lubbertjen (I11003)
|
247 | Bron: https://www.joodsmonument.nl/nl/page/634774/over-samuel-davids. Samuel Davids was een zoon van Isaac Davids en Cornelia Hart. Hij was geboren op 7 April 1870 in Rotterdam en hij verdiende zijn brood als kelner, gelddrager en magazijnchef. Hij trouwde op 14 October 1897 in Rotterdam met de niet-Joodse Cornelia Heesius, die op 12 Juli 1870 in Dordrecht geboren was en met wie hij vier kinderen kreeg. In de periode tot 1937 heeft de familie van Samuel Davids op zeker 12 tot 14 verschillende adressen in Rotterdam gewoond. Op 16 Februari 1936 overleed Samuel’s vrouw Cornelia, waarop Samuel op 13 October 1937 hertrouwde met de eveneens niet-Joodse Gijsberta Francisca ten Harkel, die in 1874 in Gorinchem was geboren. Per die datum woonde Samuel met zijn tweede vrouw in de Bruijnstraat 92c in Rotterdam. Voor zover bekend zijn Samuel’s kinderen en zijn 2e vrouw allemaal na de oorlog overleden. Samuel Davids zelf overleed in Rotterdam op 21 Maart 1945, oud 74 jaar. Bronnen o.a. Het Stadsarchief Rotterdam, geboorteakte Samuel Davids nr 1870.1428-folio b164v uit Rotterdam; gezinskaart Samuel Davids en overlijdensakte 4007 uit Rotterdam d.d. 26-3-1945 voor Samuel Davids. | Davids, Samuel (I6919)
|
248 | Bron: Nederduits Gereformeerde Gemeente BORCULO Doopboek 1666-1721 (R.B.S. 322) Tijdvak 1666-1678 17.10.1675 den 17 dito - Jan Smies heeft een kindt ten doop gepresenteert ende is genaemt WILM. | Smies, Willem (I5044)
|
249 | Tenminste nog ��n levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. | Gezin F2978
|
250 | Bron: Nederduits Gereformeerde Gemeente BORCULO Trouwboek 1772-1810 (R.B.S. 326) Tijdvak 1772-1788 23.10.1779 Den 23 oct. zijn alhier in ondertrouw opgenomen CHRISTIAEN TER HARKEL j.m. nagelaten zoon van Hendrik ter Harkel, onlangs gewoont hebbende te Deventer en HENDRICA SMIES nagel. dogter van Berend Smies, woonende alhier, die, naedat ze hunne 3 huwel. proclam. zo hier als te Deventer onverhindert ontfangen hadden, alhier den 21 nov. in den huwel. staat bevestigt zijn. | Gezin F1302
|