Aantekeningen

Tijdreis door de geschiedenis van families

Aantekeningen


Treffers 51 t/m 100 van 887

      «Vorige 1 2 3 4 5 6 ... 18» Volgende»

 #   Aantekeningen   Verbonden met 
51 Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. Levend (I1404)
 
52 Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. Levend (I3114)
 
53 57 jaar bij overlijden, dus onduidelijk of data kloppen. Duurts, Klaaske (I9090)
 
54 6 dec 2020: gesprek met Anneke: ik mis tante Sientje, tante Marie, tante Arendje, (allen zussen van Dirk)
Die woonden in huis op de Nieuwe Laantjes, Scheveningen met oude opa (Arie Pronk)
Er is ook sprake van tante Jaapje, getrouwd met een oom Teun. Ze woonden in piepklein huisje en hadden 5 kinderen. Ze sliepen in een bedstee.
Ik ben ooit met Annemieke of Marjolein naar tante Cor geweest (dochter van tante Jaapje en Teun). Andere kinderen: Coba, ......
Coba trouwde met Wim Turfboer. Die had viswinkel in Weissenbruchstraat. Dure klanten. Wim was een avonturier. We gaan een weekje op vakantie: ze stappen in de trein, naar Drenthe. Met 5 kinderen. Waar gaan we heen? Ik ga naar de dominee. We hebn een vakantietje nodig. Van harte welkom in de pastorie.

Rotterdam werd herbouwd, ik ga naar Rotterdam. Zoon die heette Jaap, dochter heette Corrie. Mijn moeder en ik gingen wel eens op bezoek. Ze hadden achterkamer vol kinderen achter de winkel. Erg gezellig.

Rotterdam Botersloot werd het. Mijn vader sprak er schande van, want hij gaf en goed lopend bedrijf in Den Haag op. Hoe het verder afgelopen is, weet ik niet. Mijn vader hielp met boekhouding.
 
Gezin F2388
 
55 6 maart 1884 voorgekomen bij rechtbank Den Bosch wegens landloperij: één dag gevangenisstraf en opneming in een bedelaarsgesticht ten Harkel, Hendrik Arnoldus (I5296)
 
56 Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. Levend (I1402)
 
57 7 aug 1863: Jan Klaassens Speelman en Klaassien Kolk erkennen het kind Klaas, geboren 7 maart 1845.

Op dezelfde akte staat ook dat de ouders getrouwd zijn op 10 juni 1845 
Speelman, Klaas (I2830)
 
58 Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. Levend (I2357)
 
59 7/81 Fred TerHark (Belmond, Iowa) remembers .. Uncle Tom brought the
parents from Holland. Anno & Kasper Lamfers got Harm started in farming.
Uncle Tom came over first. Fred, my grandfather was to serve in the Army
as a bodyguard to the queen but he deserted. if he ever went back he
would still have to serve. Anno left because he was next in line to serve
in the Army; if Fred left they would take him next. Don't know when the
rest came.
Buried in Amsterdam Cemetery, Belmond, IA 
Terhark, Fred (I3071)
 
60 8 maart 1886 opgenomen in Binnengasthuis Amsterdam Afdeling: Mannen Verband
Zonder vaste woonplaats, komende van Ommerschans.
Beide ouders overleden
Aan het Centraal-Station in ziekelijken toestand door de politie opgenomen.
Festilae Urethrae
Structura Urethrae
Urethrotomia interna
Ontslagen 5 juni 1886
 
ten Harkel, Hendrik Arnoldus (I5296)
 
61 9-0-0.t huisken op 6 dlr./3-0-0.hof 1 sp. gesaeis
1688. Verponding. het Woldt. Harkelman 1-18-0
(maar wat dit betekent weet ik niet: uitzoeken) 
Esselinck, Willem (I3957)
 
62 9/80 Grace Delger remembers: Her father -- Anno terHark -- said his brothers -- Fred and Harm -- got them all to come to U.S.A. as they would have better living in Illinois. Terhark, Grace (I3102)
 
63 aan de "Sijpe" Grevers, Harmken (I3927)
 
64 Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. Levend (I2918)
 
65 Aantekeningen/opzet van een brief van Tante Meta (1925 - 2021)
Geachte heer van den Orden,

Hoe verrassend om opeens in de geschidenis van mijn grootvader van Hasselt te moeten duiken.

Ik heb hem zelf niet gekend en kan dus weinig toevoegen aan de gegevens die mij ter beschikking staan. Zij geboorte- en sterfdatum zijn u al bekend.

Trouwdatum: Arnhem, 30 juli 1890

Hij studeerde medicijnen in Utrecht van 1883/1884? In mijn bezit is een schrift met gedichten die de ongelukkige groentjes die bij hem op bezoek kwamen, moesten maken. Datum 1885.

Hij vertrok daarna als off. v. gez. 2e kl. naar Ned. Indië. Daar heeft hij gewoond:
Batavia (wrs. Mr. Cornelis) 1891,1892, daar zijn de 2 oudste kinderen geboren. Vervolgens naar Soemenep (Madoera) 1894, daar werd mijn vader geboren.
en daarna naar Malang 1896, de jongste dochter werd daar geboren.

De oudste 3 kinderen werden rond 1909 nvoor beter onderwijs naar Holland gestuurd, waar ze bij hun grootvader (Jaap's vader) in huis kwamen.

In 1905/1906 kon mijn grootvader zich gaan vestigen als arts, later KNO arts (wanneer hij die opleiding heeft gedaan, weet ik niet), in Den Haag, kon. Emmakade 163

Het gezin was weer compleet.
Een groot verlies was echter de dood van de oudste zoon. L.J. van Hasselt aan meningitus als gevolg van de spaanse griep. Hij werd begraven op Oud Eik en Duinen.
Mijn beide grootouders zijn daar, hoewel ze toen in Gelderland woonden, ook te rusten gelegd. Mijn grootvader na crematie. Het graf bestaat niet meer.
In 1920 verhuisden ze naar De Steeg, Rheden, waar ze in het Rozenbosch een leuke villa, "Vita Nuova" betrokken.
Mijn grootvader is er gestorven. Mijn grootmoeder is later naar Arnhem verhuisd.
Grootvader Jaap heeft eerst nog een tijdje als scheepsarts gevaren en is samen met zijn vrouw nog teruggeweest naar N. Indië voor familiebezoek, rond 1922.
Als ik het goed onthouden heb, leed mijn grootvader aan diabetes.
Hobby's? Kamperen, trektochten maken.

Als het voor uw onderzoek relevant is zou u misschien bij de bibliotheek het volgende tijdschrift kunnen opvragen: De Tent, orgaan van den Ned. Toeristenbond, 5e jaargang, sept 1918, no 3.
Daarin staat het artikel van L. Kleber-Deny: om het kampvuur, met woonwagen en tent op reis. 
Gezin F678
 
66 Abraham Nieuwveld en Johanna van der Valk waren volle neef en nicht. Gezin F1021
 
67 Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. Levend (I5103)
 
68 Achternaam bij geboorte: Koppendraijer
Achternaam bij Huwelijk met Frans Adrianus Sparnaaij: Montagne 
Koppendraijer/Montagne, Jannetje (I11947)
 
69 Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. Levend (I3691)
 
70 Achternaam bij huwelijk Heller, terwijl haar vader Hiller heet, schrijffout? Hiller, Frouwke Fronika (I10552)
 
71 Achternaam genomen vanaf spelling van die van vader in Doopboek Eibergen 1771 - 1812 Wanssink, Aaltjen (I5217)
 
72 Achternaam kan ook Grijzen geweest zijn Griesen, Maria (I806)
 
73 Achternaam kan ook Humpe zijn. Hampe, Johanna Gesina (I4009)
 
74 Achternaam kan ook Venus geweest zijn. Venis, Antonia Petronella Margaretha (I3417)
 
75 achternaam later Grevers Deunk, Geert (I3937)
 
76 Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. Levend (I3916)
 
77 Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. Levend (I4181)
 
78 Achternaam ook gespeld als Duven Duiven, Berendina (I5101)
 
79 Achternaam ook: Bekerink ten Harkel, Gerrit Jan (I4065)
 
80 Achternaam ook: te Stroot of ter Stroeter te Stroete, Garrijt Jan (I4141)
 
81 Achternaam volgens das Liberale Gifte Woold. In huwelijksacte van zoon Gerrit Jan wordt achternaam als Nijenmolen gespeld Bolthof of Nijmolen, Anthonij (I3950)
 
82 Achternaam volgens informatie uit das Liberale Gifte Woold. In huwelijksacte wordt achternaam als Nijenmolen geschreven Bolthof Nieuwmole nijmole, Garrit Jan (I3954)
 
83 Achternaam: te Herkel. Woont te Zutphen na 1702, wordt burger op 12 mei 1705, wonende in Borculo van Harckel, Roelof Hendrikse (I1248)
 
84 acte 65 Ferdinand Alwin
geb. 11 mei 1880 (aangifte 11 mei 1880); Ouders: Hugo Alwin Friedrich Freijdanek, oud 44 jr., landmeter der tweede klasse bij het kadaster en zijn echtgenote Maria Catharina Augusta Smith, oud 25 jr., beiden wonende te Semarang; Aangever: de vader; Getuigen: John Parnell Hunt, oud 24 jr., derde commies op het residentiekantoor te Semarang en Charles Joseph Hubner, oud 24 jr., klerk op het residentiekantoor te Semarang, beiden wonende te Semarang.
[RA 1881, 251: Ferdinand Alwin Freijdanek, geb. 11 mei 1880]

Van: https://www.genealogieonline.nl/en/indische-genealogie/I19813.php 
Freijdanck, Ferdinand Alwin (I10467)
 
85 Actenummer 355, opmerking: bruidegom zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande Gezin F616
 
86 Address in the 1980s: 413 W. 11 St., Kennewick, Wash. 99336 Terhark, William (I3342)
 
87 adm. Sf. Tegowangi (Kediri), dir. Dept. van Landbouw in Ned.-Indië, lid tweede kamer de St.-Gen., curator Landbouw Hogeschool te Wageningen. Mulder, Joannes Sibinga (I5609)
 
88 Afkomstig uit Winterswijk Ratum Simmelink, Hendrik Jan (I5392)
 
89 Afkomstig uit: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1973-1974, pag. 166-174.


HAJO HENDRIK ZWAGER

Hillegom 9 december 1926 -- Amsterdam 1 november 1973


Woensdagavond 31 oktober 1973 reisden Hajo Zwager en de samensteller van dit levensbericht terug van Rotterdam naar Amsterdam na afloop van hun lessen MO-geschiedenis aan de Nutsacademie voor Pedagogische en Maatschappelijke Vorming. Te Haarlem stapte Zwager over in de stoptrein naar Sloterdijk en zoals gewoonlijk waren zijn afscheidswoorden: 'Tot over veertien dagen.' Het heeft niet mogen zijn, diezelfde nacht overleed Hajo zwager op zesenveertigjarige leeftijd aan de gevolgen van de hartziekte, waarvan hij maar al te goed wist dat deze hem vroeger of later noodlottig zou worden.

Hajo Hendrik Zwager werd geboren te Hillegom op 9 december 1926 als enig kind van Jan Gezienus Zwager, belastingambtenaar, en van Noomke ter Hark. Zijn eerste levensjaren bracht hij door te Hillegom en het naburige Lisse, doch op zevenjarige leeftijd verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij tot aan zijn dood zou blijven wonen. Hij doorliep het Vossius-gymnasium, waar hij in 1944 het A-diploma verwierf. Vanwege de oorlogsomstandigheden bleef hij nog een jaar op school in de B-afdeling, waarvan hij het einddiploma kreeg zonder hiervoor examen te hebben gedaan. Vanaf de derde klasse had hij als leraar geschiedenis drs.B.W.Schaper, die de door de bezetter ontslagen dr.J. Presser verving. Sedert zijn jongensjaren koesterde Zwager grote belangstelling voor de geschiedenis en het stond dan ook al vroeg vast, dat de historie zijn studievak zou worden. Met zijn leermeester bleef hij zijn gehele verdere leven bevriend; hij verving hem tijdens zijn studieverlof in de cursus 1950-'51 aan het Vossiusgymnasium, was paranimf bij zijn promotie in 1953 en wijdde nog in 1973 een artikel aan de vroegere leermeester bij diens afscheid als hoogleraar te Leiden. Schaper schreef mij dat Hajo een kritische snuiter was die nogal eens indringende vragen kon stellen, zonder dat de leraar zich hierdoor in enig opzicht gegriefd hoefde te voelen. Reeds als gymnasiast toonde hij zijn grote liefde voor de achttiende eeuw; hij kende de Spectator, was vertrouwd met Justus van Effen en schreef toen al versjes in de trant van die tijd, die volgens Schaper 'nauwelijks van de prototypes waren te onderscheiden.' Waarschijnlijk dateert uit zijn schooljaren ook de interesse voor antieke munten die hem zijn verdere leven zou bijblijven.

In 1945 begon hij met zijn geschiedenisstudie aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn voornaamste leermeester was prof.J.M.Romein, die hij hogelijk eerde, al stond hij bepaald niet kritiekloos tegenover hem. In zijn studententijd was hij geen lid van een der grote gezelligheidsverenigingen, wel ontplooide hij zijn activiteiten als bestuurslid van de vereniging van Amsterdamse historische studenten KLEIO, als redacteur van Propria Cures (1948- 1950) en als lid van de AUTHikatiecommissie van de Civitas Academica. Tot zijn goede vrienden onder zijn medestudenten behoorden P. Schraa en R.F. Roegholt, de laatste eveneens redacteur van PC. In april 1950 legde hij het doctoraalexamen af, waarbij hij ook de onderwijsbevoegdheid voor Nederlands en staatsinrichting verwierf. In de cursus 1950-'51 was hij werkzaam als tijdelijk leraar aan het Amsterdamse Vossiusgymnasium en het 1e Vrijzinnig Christelijk Lyceum te Den Haag. In september 1951 werd hij docent aan het Coornhert-lyceum (thans Coornhert-scholengemeenschap) te Haarlem, de school waaraan hij tot aan zijn overlijden verbonden zou blijven.

Zwager was een begenadigd leraar, hierover bestaat een communis opinio bij leerlingen, oud-leerlingen en collega's. Zijn leerlingen hadden een groot respect voor hem en vooral in de hogere klassen voelden ze zijn wetenschappelijke spitsheid bijzonder goed aan. Zwager was een voortreffelijk verteller die uit de overvloed van zijn literatuurkennis altijd interessante, illustratieve details kon geven, zonder hierbij ooit goedkope successen na te streven. Hij stelde zware eisen aan zijn leerlingen, die dit zonder enig morren aanvaardden. Toch had hij ook een groot geduld met de minder begaafden onder hen, hij trainde ze uitvoerig voor het examen, hetgeen overigens niet inhield het reproduceren van ingestudeerde lesjes. Zwager verzette zich met hand en tand tegen hetgeen hij als de uitholling van het geschiedenisonderwijs beschouwde; toch was hij bepaald niet afkerig van vernieuwing, zolang die geen aantasting van de overgeleverde waarden betekende. Toen de democratisering op het Coornhert-lyceum doordrong, wist Zwager in de storm staande te blijven door zijn intelligente, zakelijke en geestige benadering van de modieuze en extreme denkbeelden. Zijn leerlingen beschouwden hem dan ook niet als conservatief of rechts, zelfs niet diegenen onder hen die bewust links-geëngageerd waren.

Hoewel Zwager als man van de wetenschap vooral bij de leerlingen in de hogere klassen in de smaak viel hield dit niet in, dat hij in de lagere klassen over de hoofden der kinderen heenpraatte. Ook hier wist hij de geschiedenis op een eenvoudige en heldere manier uiteen te zetten zonder zich ooit schuldig te maken aan oversimplificatie.

Een belangrijke taak vervulde hij in het verenigingsleven van de school. Als adviseur van de schoolvereniging verzette hij veel werk, grote moeite gaf hij zich voor organisatorische en voor persoonlijke problemen, waarbij hij nooit de indruk wekte zijn opvattingen aan de leerlingen te willen opleggen. Zwager bracht vele middagen door als regisseur van het schooltoneel; hij kende het repertoire goed en hij deinsde bepaald niet terug voor moeilijke stukken. Hij stelde hoge eisen aan zijn toneelspelers en de uitvoeringen bereikten dan ook een peil dat ver uitging boven dat van het gemiddelde schooltoneel. Veel succes oogstte hij met zijn lustrumrevues, waarvoor hij teksten en liedjes schreef en bovendien de decors en attributen ontwierp.

Zwager ging goed om met zijn collega's, al had hij weinig intieme vrienden onder hen. Zijn gezag was groot, niemand zou ooit zijn kennis van zaken van en inzicht in het onderwijs in twijfel trekken. Een enkele keer kon hij in de lerarenvergadering scherp uitvallen, vooral wanneer hij pogingen tot aantasting van het niveau van het onderwijs vreesde. Overigens lag het nooit in zijn bedoeling hierbij een van zijn collega's persoonlijk te kwetsen. Het wekte geen verbazing dat de inspectie Zwager in 1961 benoemde tot lid van de staatsexamencommissie; na de drukte van eindexamens en overgang stelde hij zich gaarne voor dit belangrijke werk nog veertien dagen beschikbaar.

Na Zwager de leraar, Zwager de AUTHicist. Hij had een goed versneden pen, waarmee hij uit de volheid van zijn kennis de geschiedenis wist aantrekkelijk te maken ook voor een AUTHiek dat niet zo gemakkelijk was warm te krijgen voor Clio. In de naoorlogse jaren werkte hij mee aan Het Parool. Hij schreef hierin onder meer stukjes over historische minnaressen, die in 1958 werden gebundeld in zijn boekje Liefde en historie. Voor een grotere lezerskring waren ook bestemd zijn inleidingen bij de fotomechanische herdrukken van klassieke werken van J.Cats, I. Commelin, L. Guicciardini en I.J. Pontanus. De eerste echt 'wetenschappelijke' AUTHikatie was zijn bijdrage aan de Algemene Geschiedenis der Nederlanden over het eerste ministerie-Thorbecke.

In 1958 voltooide Zwager zijn proefschrift De motivering van het algemeen kiesrecht in West-Europa. Een historische studie. Bij de voorbereiding hiervan bewandelde hij niet altijd de wegen die zijn promotor prof.Romein had uitgestippeld, maar sloeg hij ook eigen paden in, hetgeen overigens in het geheel geen afbreuk deed aan de goede verhouding. Zwager noemde zijn boek een bijdrage tot de histoire des idees, omdat hij de term theoretisch-historisch verwierp en 'ideeënhistorisch' als een germanisme beschouwde. De promovendus had geen lichte taak op zich genomen, omdat het onderwerp eigenlijk lag in het grensgebied van geschiedenis, staatsrecht en politicologie. Als goed historicus zocht hij de wortels van het algemeen kiesrecht in het verre verleden, zelfs tot in het oude Hellas en Rome. Via onder meer de Levellers, de Amerikaanse revolutie en de Jacobijnen kwam hij bij de negentiende eeuw met haar echte kiesrechtproblematiek. Ook Nederland betrok hij in zijn onderzoek, waarbij hij de nodige aandacht besteedde aan Spinoza en de gebroeders De la Court als mogelijke grondleggers van het algemeen kiesrecht. Merkwaardig genoeg betrok hij het patriottisme maar weinig in zijn betoog om vooral het licht te laten schijnen op de negentiende en twintigste eeuw. Het zou overigens te ver voeren om binnen het kader van dit levensbericht recht te laten wedervaren aan de rijke inhoud van dit gedegen proefschrift, dat alleen al door de er in verwerkte literatuur iedere lezer zal imponeren. B.W.Schaper, opponent ter promotie, wijdde in het Tijdschrift voor Geschiedenis een uitvoerige en zeer lovende beschouwing aan deze dissertatie.1) Wel verweet hij de jonge doctor een zeker gebrek aan engagement, intellectueel ascetisme en een haast systematisch skepsis. Zwager reageerde hierop in een persoonlijke brief met onder meer de volgende woorden: 'Natuurlijk ben ik conservatief -- conservatiever geworden door het schrijven van dit boek --, al zou ik nu niet naar Ireton of Thiers teruggaan. De completering die ik aan het slot van p. 119 had kunnen geven, is ongeveer dat elke uitsluitingsgrond of beperking kwetsender en onlogischer is dan het toestaan van AK, in dit geval het behouden van AK.' En iets verder: 'Intellectueel ascetisme? Misschien. Skepsis? Zeker. Systematische skepsis? Dat geloof ik niet. In elk geval komt -- los van de beschrijving -- de houding voort uit een gebrek aan politiek enthousiasme en politieke scholing. Ik meende bij het schrijven, dat ik over dat gebrek op mijn dertigste nog niet zo erg in behoefde te zitten. Nu ben ik er niet meer zeker van. Het kan nl. in plaats van een jeugdverschijnsel ook wel een ingeworteld conservatisme zijn, dat zich -- zoals conservatisme zo graag doet -- vermomt als a-politiek.'

In de zesde stelling van zijn proefschrift kritiseerde Zwager de geringe belangstelling van de Nederlandse classici en historici voor de antieke numismatiek, die, voor zover zij bestond, dan nog in het algemeen te eenzijdig esthetisch was gericht. Dit brengt ons op de grote liefde die Zwager voor antieke munten koesterde. Hij was een groot kenner en verzamelaar; hij bezocht vele veilingen in binnen- en buitenland en hij kon met geestdrift vertellen over een geslaagde aankoop. Een van zijn beste vrienden in de kring der numismatici was dr.A.J. Bemolt van Loghum Slaterus, aan wiens veertigjarig jubileum als lid van de numismatische commissie van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap hij een van zijn laatste artikelen wijdde. Vele jaren was Zwager redacteur van De Geuzenpenning, waarin menige bijdrage van zijn hand verscheen.

Van de antieke numismatiek naar de oude geschiedenis was voor Hajo Zwager slechts één stap; hij was een van de weinige historici die ook de Oudheid volkomen beheerste. Een heel bijzondere taak vervulde hij als docent van vooral de oude geschiedenis bij de opleiding voor de akte MO-geschiedenis aan de Nutsacademie te Rotterdam (sedert 1 januari 1964). Ook hier wist hij op zijn eigen wijze de aan hem toevertrouwde studenten kennis en inzicht bij te brengen; de resultaten van zijn onderwijs waren zonder meer voortreffelijk. Al was de docentuur in de oude geschiedenis hoofdzaak, in de hogere studiejaren kon hij ook college geven over de periode van zijn eigenlijke studieterrein, de achttiende eeuw.

Zwager was een drukbezet man als docent te Haarlem en Rotterdam, maar toch zag hij kans regelmatig te studeren en de vruchten van zijn studie te AUTHiceren. Ja, hij achtte het haast een plicht die hij had te vervullen, al liet hij zich soms lichtelijk badinerend uit over zijn schrifturen. Hoewel hij te Haarlem werkzaam was, bleef hij te Amsterdam wonen bij zijn moeder, nadat zijn vader in 1956 was overleden aan de gevolgen van een hartaanval. Hajo Zwager moet hebben vermoed dat ook hem wellicht geen lang leven beschoren zou zijn; vandaar misschien de drift om te werken zolang hem dit was gegeven. Rust gunde hij zich betrekkelijk weinig, afgezien van veelal korte reizen naar Engeland, Frankrijk en Zwitserland, reizen die hij zich weer voor zijn studie ten nutte maakte.

Tot tweemaal toe sloeg hij een benoeming tot wetenschappelijk medewerker af, in de eerste plaats omdat hij zo verknocht was aan het leraarschap, in de tweede plaats omdat het werkklimaat aan de universiteiten hem zeker in de laatste jaren weinig aanlokkelijk leek.

Zijn eerste grote AUTHikatie na zijn proefschrift was Waarover spraken zij? Salons en conversatie in de achttiende eeuw (Assen 1968), waarvan het grootste deel van het negende hoofdstuk reeds eerder was afgedrukt in Spiegel Historiael. In dit boek, een beschouwing over de achttiende eeuw in cultuurhistorisch perspectief, is Zwager op zijn best. Niet alleen is het werk zoals men mocht verwachten uitnemend geschreven en gelardeerd met een keur van anekdotes, het geeft bovendien opnieuw blijk van een indrukwekkende belezenheid en verfijnde eruditie, die voor die der achttiende-eeuwse savants niet onderdoet. Zwager wist zich zo te identificeren met en in te leven in de figuren uit die tijd, dat menig historicus hierop terecht jaloers zou kunnen zijn. Het boek is eigenlijk een verzameling van een aantal losse studies die elk voor zich lezenswaard zijn, of ze nu handelen over oude salons, Madame Geoffrin, Madame du Deffand en Voltaire of de salons tussen Napels en Amsterdam. Het wekte dan ook geen verwonde- ring dat de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 1971 voor dit werk aan Zwager de dr.Wijnaendts Francken-prijs toekende.2)

Als lid van onze Maatschappij gaf hij blijk van zijn grote belangstelling voor haar werk. Op 3 december 1971 sprak hij in een drukbezochte maandvergadering over 'Nederland en de Verlichting, een poging tot waardering', op de jaarvergadering van 16 juni 1973 reikte hij als voorzitter van de jury de volgende dr. Wijnaendts Francken-prijs uit aan Karel van het Reve. 
Zwager, Hajo Hendrik (I3682)
 
90 After arriving in America they chose to settle in Tracy, MN, where 5 more children were born. ter Hark, Trientje Freerk (I3318)
 
91 Akte is overgestuurd naar Boxmeer. Woonde ze daar? Tack, Harmke (I9024)
 
92 Alfred Charles Nelson
(August 4, 1915 - March 29, 2007)

Alfred Charles Nelson
U.S. Veteran Born 8/4/1915 in Tacoma, WA and passed away surrounded by his loving family in Spanaway, WA. Alfred was a very kind and giving person who was very committed to his faith in Christ, family and community. He will be loved and missed by all who knew him.

Alfred is survived by his loving wife of 47 years Rachel; 3 sons, Spencer (Janice) Nelson, Douglas (Sharon) Nelson, Stan (Karen) Barker; daughter, Patricia Nelson; 10 grandchildren; and 14 great-grandchildren.

Funeral service will be held 11:00 AM Saturday, April 7, 2007 at Jovita Baptist Church, 1120 114th Ave. E., Edgewood, WA 98372. Viewing will be 10 to 11 prior to the service. Interment will follow services at Woodbine Cemetery in Puyallup, WA.

Arrangements by Edwards Memorial Center 253-566-1008.  
Nelson, Alfred Charles (I2215)
 
93 alias: ten Herckel te Harkel, Jan (I1401)
 
94 Alice L. DeVries, 89, of Freeport died Tuesday, April 13, 2010, at Manor Court of Freeport.
She was born Aug. 18, 1920, in Ridott, a daughter of Fred and Alta (Chapman) TerHark. Alice married Forbes DeVries on March 22, 1960. He died Jan. 28, 2001.

Mrs. DeVries was employed by Micro Switch in the accounting department as a secretary.

A member of Park Hills Evangelical Free Church, Freeport, she was active in Women's Ministries at Park Hills. She also did volunteer work at Freeport Memorial Hospital and enjoyed knitting baby items for newborns for many years.

Mrs. DeVries is survived by her daughter, Miriam (Thomas) Vesely of Brainerd, Minn.; her brother, Maurice TerHark of Rockford; seven grandchildren, Wendell (Rose) DeVries, Delbert (Lisa) DeVries, Sheldon (Jill) DeVries, Eric DeVries, Matthew (Kathryn) Vesely, Andrew Vesely and Michael (Jennifer) Vesely.

Also surviving are 10 great-grandchildren; her brother-in-law, Leo Tielkemeier of Freeport; and her sister-in-law, Elaine TerHark.

She was preceded in death by her parents, husband, her sister and four brothers.

The funeral for Mrs. DeVries will be held at 10:30 a.m. Saturday, April 17, at Park Hills Evangelical Free Church, Freeport. The Rev. Mark Balmer, pastor, will officiate. Burial will be at Chapel Hill Memorial Gardens, Freeport.

Visitation will be from 9 a.m. Saturday until time of service at the church.

A memorial fund has been established for Park Hills Evangelical Free Church.
 
Terhark, Alice Lucile (I2942)
 
95 Allereerst kan ik je aanbevelen kennis te nemen van enkele publicaties over de Javaanse adel.
- L.W.C. van den Berg, De inlandse rangen en titels op Java en Madoera (’s?Gravenhage 1902).
- H. de Graaf, ‘Sadjarah Pangiwa Lan Panengen (De stamboom ter linker- en ter rechterzijde 1733-1743)’, Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 126 (1970, nr. 3) 332-337.
- Heather Sutherland, ‘Notes on Java’s Regent Families Part I’, Indonesia (1973, nr. 16) 113-147.
- Idem, ‘Notes on Java’s Regent Families Part II’, Indonesia (1974, nr. 17) 1-42.
- Idem, ‘The Priyayi’, Indonesia (1975, nr. 19) 57-77.

Zoals bekend, bestond er in Nederlandsch-Indië onderscheid tussen Europeanen en ‘inlanders’. Eerst genoemden zagen zichzelf als superieur aan de inheemse bevolking, inclusief haar hoofden. De (mohammedaanse) Javaanse vorsten en regenten achtten zich daarentegen – trots als zij waren – verheven boven de massa der (christelijke) Europeanen, hoewel zij formeel aan het Nederlandse gezag onderworpen waren. Hierin ligt ongetwijfeld een verklaring voor het feit dat het aantal gemengde huwelijken tussen vorsten- en regentendochters enerzijds en Europese mannen anderzijds niet groot is geweest. Daarbij komt dat het ongehuwd samenleven van dergelijke mannen en vrouwen bij mijn weten niet voor is gekomen. De soms gehoorde bewering dat Javaanse vorsten en regenten hun dochters beschikbaar stelden om de concubine van een Europese man te worden, lijkt mij dan ook twijfelachtig, zeker als het om een laaggeplaatste Europeaan gaat. Een inheemse vrouw die het huishouden van een ongetrouwde Europese man bestierde en zijn kinderen baarde, wat in Indië veel voor kwam, groeide dus op in de desa in plaats van de kraton.

Ik wil met het bovenstaande maar zeggen dat je voorzichtig moet zijn met het zonder betrouwbaar bewijs voor waar aannemen van verhalen over een ‘inlandse prinses’ in de familie. Hierbij moet je bedenken dat in menig Indische familie uit – in mijn ogen onterechte, maar in de Nederlandsch-Indische context wel begrijpelijke – schaamte werd gezwegen over de Javaanse voormoeder. Zie hiervoor: Reggie Baay, De njai. Het concubinaat in Nederlands-Indië (Amsterdam 2008) en van dezelfde, Portret van een oermoeder. Beelden van de njai in Nederlands-Indië (Amsterdam 2010). Om de ‘pijn’ te verzachten of het eigen ego te strelen, maakte men van haar niet zelden een ‘inlandse prinses’.

Ik zeg niet dat dit alles in de casus Hardeman het geval is geweest, maar het is wel belangrijk te weten wat er in de geboorteakte (die tevens de akte van erkenning zal zijn geweest) van mevrouw Van Hasselt-Hardeman staat. Wordt haar moeder daarin vermeld als ‘de inlandse vrouw Asmani’ of ‘als de inlandse vrouw Raden Adjeng Asmani’? Mevrouw Van Hasselt werd blijkens de stamboom Hardeman op internet te Watatoelis [bij Prambon, residentie Soerabaja, RdN] op 9 okt. 1881 geboren. Zij werd blijkens de Naamlijst der Europeesche inwoners van het mannelijk geslacht in Nederlandsch-Indië en opgave omtrent hun burgerlijken stand 1884 (Batavia 1883) erkend te Malang, residentie Pasoeroean [in 1883, het jaar waarin haar vader een Europees huwelijk sloot, RdN]. Haar vader was ten tijde van haar geboorte werkzaam als controleur 1e klasse (sinds 25 augustus 1881) bij het binnenlands bestuur in de residentie Soerabaja. Gezien deze betrekkelijk bescheiden rang lijkt het mij niet zo waarschijnlijk dat hij dochter van een regent tot concubine heeft kunnen nemen. Regenten waren immers formeel in gouvernementsdienst en stonden hoger in rang dan een controleur. Hardeman werd op 27 augustus 1886 benoemd tot assistent-resident van de afdeling Karanganjer van de residentie Bagelen. Hij zette daarmee een belangrijke stap op de maatschappelijke ladder, maar was toen reeds meer dan drie jaar met een Europese vrouw getrouwd. 
Asmani Raden Adjeng (I143)
 
96 Alles rond de kinderen van deze man, ongeveer 9 stuks, is wat vaag. Hij is twee keer getrouwd en heeft volgens:
https://www.genealogieonline.nl/en/stamboom-van-kuijeren/I500446.php
9 kinderen, geboren tussen 1646 en 1674. Deze geboortedata zijn allemaal in zijn tweede huwelijk (met Leuyntge Jansdr 1642), maar toch worden er meerdere kindern toegeschreven aan zijn eerste huwelijk (met Hendrickje 1635). 
't Hooft, Jacob Arentsz (I7247)
 
97 Als dochter aangeboden aan Johan Anthonie Hardeman toen hij op diplomatieke wijze een inlandse opstand bedwong, wat van belang was voor haar vader, een inlandse bestuurder.

Verhaal binnen de familie: ze zou overleden zijn in het kraambed.

Haar dochter (Margaretha Hardeman) kreeg later een gouden slavenarmband, onduidelijk of dat van deze vrouw afkomstig is. Geertruida (Truus) van Hasselt erfde deze armband.
Het verhaal gaat dat deze armband geschonken werd door generaal Drijber, herkomst van dit verhaal onduidelijk. 
Asmani Raden Adjeng (I143)
 
98 Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. Levend (155189)
 
99 als soldaat der infanterie in Nederlandse dienst 22 febr. 1837,
korporaal-tit. 22 jan. 1838,
sergeant-tit. 13 juni 1838, overgegaan naar het O.I.L. 18 april 1841,
geëmbarkeerd a.b van het schip â€Pollux†13 juni 1841,
gedebarkeerd te Batavia 12 okt. 1841,
adjudant-onderofficier 16 aug. 1843,
tweede luitenant 3 dec. 1843,
eerste luitenant 30 maart 1849,
kapitein 1 dec. 1853,
majoor 24 mei 1860,
genaturaliseerd bij Wet van 26 febr. 1861 (Stb. 173),
eervol ontslag 15 jan. 1864 (Stamboek van J.H.F. von Stietz, Nationaal
130 Archief,
Stamboeken van officieren van het K.N.I.L. 1815-1940, inv.nr. 393, fol. 20),
luitenant-kolonel-tit., 
von Stietz, Baron Julius Heinrich Ferdinand (I3435)
 
100 Alternatieve spellingen voor haar achternaam: Dijkers, Dekkers, Dikkers Dikkers/Dijkers, Sophia Hendrica (I5026)
 

      «Vorige 1 2 3 4 5 6 ... 18» Volgende»